Het project richtte zich op de dilemma’s en vragen die een kunstenaar zich stelt bij de deelname aan een groepstentoonstelling. Hoe gaat de kunstenaar te werk als hij een nieuw werk wil maken? Welke inspiratiebronnen zijn van belang? Kijkt hij naar het werk van de andere uitgenodigde kunstenaars, hoe verdiept hij zich in de thematiek van de tentoonstelling? Waar ligt de grens tussen het maken van een werk dat ’precies past’ bij het onderwerp of het maken van een werk dat zich daar van los zingt en een eigen taal spreekt, en toch ook communiceert met de andere werken in de tentoonstelling?

Silvia B. onderzocht met de studenten van de KABK de tentoonstellingsruimte als parallelle wereld. Hoe trek je je publiek naar een andere wereld? Zowel in haar beelden als in de tentoonstellingen die zij als curator maakt, zet zij elementen in als maat, schaal, aankleding en belichting. Silvia B. heeft een fascinatie voor freakshows: reizende circussen waar mensen met afwijkingen tentoongesteld werden. Hoe komt die fascinatie terug in haar werk? En hoe overschrijdt zij net niet de dunne lijn tussen beeldende kunst en freakshow?
Tijdens de masterclassweek van Marc Bijl met HKU-studenten stonden misverstanden, vergissingen en tegenstrijdigheden centraal. Hoe flexibel moet een kunstenaar zijn in relatie tot de thematiek van een groepstentoonstelling? Wat als je een ander idee hebt over je werk dan de curator? Bijl heeft vaak meegemaakt dat zijn werk anders werd begrepen dan bedoeld: ooit werd een werk dat hij maakte voor de Documenta nog vóór de opening in de container gemikt; men dacht dat het afval was. Vlaggen die hij maakte vond hij bij kopers terug als tafelkleedjes. Hoe ga je als kunstenaar om met deze misvattingen over je werk? En zijn het wel misvattingen?
Renie Spoelstra stelde het denkend maken centraal in haar masterclassweek met de studenten van de Willem de Kooning Academie. Slechts één techniek en één materiaal stonden centraal: houtskool en papier. Vertrekkend vanuit het materiaal werd het concept geleidelijk aan zichtbaar: het doen leidt naar het denken. Hoe dicht naderen de kunstenaars elkaars werk en hoe blijft het individuele gebaar zichtbaar? Welke praktische dilemma’s hebben effect op de uitwerking van het concept?