Knut Åsdam, Aram Bartholl, Juliana Borinski, Emile Cohl, Tony Conrad, Paul van der Eerden, Christian Faubel/derstrudel, Sandra Gibson/Luis Recoder, John Latham, Saul Levine, Julien Maire, Anthony McCall, The Art of the Overhead, Marwan Rechmaoui, Ana Torfs, Peter Tscherkassky

De ’vader’ van de animatie – Emile Cohl – vormde het historisch vertrekpunt van de tentoonstelling. Cohl gebruikte de schijnbaar eenvoudige en absurde iconografie van de trucage film om snedig commentaar te leveren op de maatschappij en op de kunstwereld in het bijzonder. Met Borderline Behaviour richtte TENT zich op dit anarchistische gebruik van film en mediatechnologie. De tentoonstelling trok een lijn van de ‘ecriture automatique’ van de surrealisten naar de hedendaagse beeldende en digitale kunstenaars die een bijzondere vrijheid van denken en doen propageren. Borderline Behaviour was opgezet als ontmoetingsplek voor filmprojectie, videobeams, tekeningen, ruimtelijke installaties, sculpturen, wandschilderingen en fotografie.

Kunst als Animatie, statement door gastcurator Edwin Carels

Over animatiefilm en kunst wordt vaak gesproken als, inderdaad, kunst ‘en’ animatie, tegelijk een koppel en ook weer niet. Maar wanneer had iemand het voor het laatst over ‘kunst en sculptuur’ of ‘kunst en het schilderen’? De notie ‘kunst en animatie’ suggereert een zekere aarzeling, enige onzekerheid over de status van de animatie als echte kunstvorm. Kunnen we het wel hebben over animatie in algemene termen? Het is immers een veel te rijk en complex gebied om als een apart genre te catalogeren. En het is toch eerder een kunstvorm apart dan een genre? Net zoals film niet per definitie kunst is, geldt dat evenmin voor animatie. Voor velen is de onderliggende vraag omtrent ’kunst en animatie’ wellicht er eerder een van: hoe kunnen we definiëren welke geanimeerde film kunst is en welke niet? Dat is een erg ingewikkelde zaak, het is een kwestie van context, van bepaalde (en onbestemde) criteria en vooral: van autoritaire stemmen.

Zouden, bijvoorbeeld, de Quay Brothers ooit genomineerd kunnen worden voor een Turner Prize en waarom begrepen de critici het werk ‘Work No. 227: The lights going on and off’, waarmee Martin Creed in 2001 de Turner Prize won, niet als een vorm van ‘expanded animation’? In het verleden zijn er wel kunstenaars geweest die vrij spontaan hun weg uit het animatie-ghetto gevonden hebben, naar de kunstwereld toe. En ook film wordt heruitgevonden door jonge kunstenaars die niet zo veel last hebben van kennis over wat hun voorafging en hetzelfde geldt nu voor animatie: het is hip, als het maar jong en wild is, niet per se goed geanimeerd.

Animatie is de kunst van de interval. De werking ervan is volledig afhankelijk van de ogen en de open geest van de kijker, de participatie van elk individu in het publiek. Het is dus een zaak van het perceptieve. De Canadese animatiepionier Norman McClaren wordt het vaakst geciteerd voor zijn motto: ‘animatie is niet de kunst van tekeningen die bewegen, maar de kunst van bewegingen die getekend worden. Wat tussen de beeldkaders gebeurt is veel belangrijker dan wat er in het beeld zelf te vinden is. Animatie is dus de kunst van het manipuleren van de onzichtbare intervallen die tussen de beeldkaders liggen.’ Dat is wat voor McLaren goldt als ‘de filosofie achter de machine, de rostrum-camera.’ Animatie is volgens hem de kunst van het onzichtbare toch zichtbaar te maken voor onze geest, en is dus heel wat anders dan opzichtig te refereren naar bijvoorbeeld bestaande kunstwerken en of bepaalde vormen van kunst.

lees meer

McLaren wou dat zijn stelling niet enkel werd begrepen als iets technisch, maar ook in overdrachtelijke zin. Een geanimeerde film zet een hele set mentale processen in beweging, misschien wel meer dan 24 referentiekaders per seconde. Sterker dan live action demonstreert animatie precies hoe film werkt, alsook hoe onze geest werkt, hoe beelden en denkbeelden verwerkt worden. Animatie functioneert als een constellatie van stimuli: visuele, perceptieve, cognitieve, kunsthistorische, psychologische, technologische, emotionele, fysieke, sociale, economische, raciale, gender-gerichte, psychologische, biografische, religieuze, gastronomische… om er maar enkele te noemen. Sinds decennia toont de filmtheorie aan hoeveel factoren er in het spel zijn wanneer we proberen mentaal greep te krijgen op een film. Het is pas erg recent dat bepaalde aspecten van deze theorievorming ook op animatiefilm worden toegepast.

Van Jean-Luc Godard komt de beroemde uitspraak dat cinema de waarheid is, 24 keer per seconde. Met een parafrase van McLaren zouden we kunnen stellen; animatie is de donkere interval, 25 keer per seconde. Veel kunstenaars zijn moeilijk te situeren in het grensgebied tussen animatie en de speelfilm, animatie en de beeldende kunst, animatie en de grafische vormgeving, en de kunstwereld is inmiddels veel gastvrijer geworden voor zoiets als ‘multi-media’ werk. Misschien is het wel beter om gewoonweg niet meer te spreken over animatie als dusdanig. Kijk hoe de videokunst grotendeels is verdwenen als begrip, maar hoe tegelijk de techniek intensiever wordt gebruikt dan ooit. Animatie is boven alles de kunst van het tussen-in, de interval, de kijker, de mentale beweging, de gedachtestroom, de vrije associatie. Het is de kunst om tussen de regels te lezen. Het gaat ’m niet om de kunst op het beeld, maar om de kunst die ontstaat tussen de beelden. Een constellatie van indrukken op onze geest.

(Aangepast en vertaald fragment uit het essay ‘Animation = a multiplication of artforms?’ van Edwin Carels, gepubliceerd in ‘The Animate!’ Book: Rethinking Animation. London: Lux, 2006)

kunstenaars

Knut Åsdam, Aram Bartholl, Juliana Borinski, Emile Cohl, Tony Conrad, Paul van der Eerden, Christian Faubel/derstrudel, Sandra Gibson/Luis Recoder, John Latham, Saul Levine, Julien Maire, Anthony McCall, The Art of the Overhead, Marwan Rechmaoui, Ana Torfs, Peter Tscherkassky